Hoe erg was de hongerklop van Tadej Pogacar op de Col de Granon?

Hoe erg was de hongerklop van Tadej Pogacar op de Col de Granon?

De TV-beelden waren ontluisterend: van het ene moment op het andere zakte de schijnbaar onklopbare Tadej Pogacar door zijn hoeven bij de demarrage van Jonas Vingegaard. Zwalkend zag hij zijn Deense concurrent uit het zicht verdwijnen en in de laatste 4 km verloor hij bijna 3 minuten! Het leverde spectaculaire TV-beelden van een kampioen die ineens niet meer vooruit te branden was.

Hoe spectaculair deze ontknoping ook was, voor ons als marathonlopers vertoonde het alle kenmerken van de ‘man met de hamer’. Wielrenners noemen dit een ‘hongerklop’. In eerdere artikelen hebben we al beschreven dat dit veroorzaakt wordt door uitputting van de glycogeenvoorraad in de spieren. Je spieren moeten dan overschakelen op vetzuren als brandstof. Maar vetzuren leveren veel minder energie en verbruiken meer zuurstof, vandaar dat je tempo dan enorm inzakt en je enorm gaat hijgen. Hans heeft dit helaas vele malen aan den lijve tijdens de marathon meegemaakt: na zo’n 30-35 km kreeg hij een dreun van de man met de hamer en veranderde zijn soepele tred van het ene moment op het andere in een voortstrompelen naar de finish.

In dit artikel willen we eens kijken of we met onze modellen van hardlopen en wielrennen kunnen berekenen wat Pogacar is overkomen en hoe erg zijn hongerklap was. We sluiten daarbij aan op een eerder artikel over het energieverbruik en vermogen bij de wereldrecords op de lange afstand (van 5 km tot en met 100 km).

De wereldrecords en vermogens bij lange afstand lopen

In de onderstaande tabel hebben we de wereldrecords van 5 km tot 100 km samengevat.

In de tabel staan naast de namen en tijden van de wereldrecordhouders ook de gelopen snelheid en de berekende vermogens in Watt/kg. We hebben deze vermogens berekend met ons universele model, dat beschreven is in onze boeken en tal van artikelen. Zowel het vermogen om de loopweerstand Pr te overwinnen als de luchtweerstand Pa zijn aangegeven, samen vormen deze totale vermogen Pt dat de wereldrecordhouders hebben moeten lopen om hun tijden te halen.

We zien een eenduidig en logisch verloop, waarbij de snelheid en het vermogen steeds lager worden naarmate de afstand langer wordt. Het verschil tussen de marathon en de 100 km lijkt relatief groot, met een snelheidsafname van 20,81 km/h naar 16,25 km/h en een vermogensafname van 6,07 Watt/kg naar 4,62 Watt/kg.

Het is echter de vraag of dit betekent dat het wereldrecord op de 100 km aanzienlijk minder scherp staat of dat dit een logisch gevolg is van de uitputting van de voorraad aan koolhydraten/glycogeen waardoor het onmogelijk wordt om het tempo vast te houden?

Het geheim van de marathon en de ultraloop: de optimale brandstofmix

In onze boeken en ook in meerdere artikelen bij ProRun hebben we eerder uit de biochemie afgeleid dat de maximale energieproductie in de spieren van een afgetrainde topatleet (vetpercentage slechts enkele procenten) uit de aerobe omzetting van glycogeen 7,76 Watt/kg bedraagt.

De energieproductie uit de aerobe omzetting van vetzuren is veel lager, namelijk slechts 2,36 Watt/kg. Dit verschil is, zoals bekend, de reden voor de man met de hamer: als de voorraad aan glycogeen op is, moeten je spieren overschakelen op vetzuren en dat levert veel minder energie/vermogen.

In een eerder artikel hebben we laten zien dat je eenvoudig kunt uitrekenen hoe hard je kunt lopen met een bepaald vermogen: v = P/1,04. Hierbij is v de snelheid in m/s en P het vermogen in Watt/kg. In de onderstaande tabel berekenen we als voorbeeld de maximaal haalbare snelheid als onze spieren voor 100% gebruik zouden maken glycogeen en vetzuren.

Bovenstaand staatje toont duidelijk aan dat de snelheid enorm daalt als de spieren omschakelen van glycogeen naar vetzuren!

In werkelijkheid gebruiken je spieren nooit of 100% glycogeen of 100% vetzuren, maar een mix van beiden. Als je rustig loopt is het percentage aan vetzuren hoog en dat aan glycogeen laag. Als je sneller gaat lopen is je lichaam gedwongen om een hoger percentage aan glycogeen te gebruiken, anders haal je het noodzakelijke vermogen niet om snel te lopen.

We hebben een nadere analyse gemaakt van de bestaande wereldrecords tussen de 5 km en de 100 km. Voor iedere afstand weten we uit de eerdere tabel het totale vermogen dat de wereldrecordhouders nodig gehad hebben om hun tijden te lopen. Vervolgens hebben we uitgerekend bij welke brandstofmix (percentage glycogeen en percentage vetzuren) deze vermogens/snelheden mogelijk zijn. Het resultaat staat in de onderstaande tabel.

We zien weer een eenduidig en logisch verloop: hoe langer de afstand, hoe lager het percentage glycogeen en hoe hoger het percentage vetzuren. In onze boeken hebben we eerder laten zien dat de berekende percentages voor de afstanden tussen de 5 km en de marathon ook overeenkomen met hetgeen met in het laboratorium bij spierbiopsies heeft gevonden.

Wat betekent dit voor de prestaties van Vingegaard en Pogacar?

Op Twitter vonden we de data van hun vermogens op de laatste 4,86 km van de Col de Granon (9,55%, 464 hoogtemeters). Vingegaard legde dit stuk af in 15 minuten en 20 seconden, hetgeen overeenkomt met een vermogen van 6,34 Watt/kg. Pogacar deed er 18 minuten en 11 seconden over, hetgeen betekent dat hij slechts 5,18 Watt/kg trapte.

Met ons model hebben we vervolgens uitgerekend wat de brandstofmix van Vingegaard en Pogacar hierbij geweest is, zie de tabel:

We vinden dit een uitzonderlijk resultaat. Bedenk hierbij dat Pogacar bij andere beklimmingen steeds in staat is geweest om ook orde 6.3-6.4 Watt/kg te trappen. Hij heeft dus inderdaad een enorme klap van de man met de hamer gehad! Zijn glycogeenvoorraad was duidelijk de beperkende factor waardoor zijn spieren voor een groot deel moesten overschakelen naar vetzuren! Om dit in perspectief te plaatsen, verwijzen we even naar de eerdere tabel over de brandstofmix bij de WR’s. Deze toont dat de brandstofmix en het vermogen van Vingegaard slechts iets lager was dan die van het WR op de halve marathon! Dit was dus echt een wereldprestatie, zeker aan het eind van een zware bergetappe. Hierbij moet wel worden aangetekend dat de berekeningen gelden voor de laatste 15 minuten van de beklimming. De brandstofmix en het vermogen van Pogacar waren stukken lager en liggen slechts in de orde van grootte van het WR over 100 km (dat natuurlijk veel minder scherp staat dan het WR op de halve marathon).

Een andere illustratie van de enorme inzinking van Pogacar kunnen we geven door de vermogens van beide renners om te rekenen naar equivalente hardloopsnelheid:

Ook hieraan zien we dat Vingegaard een wereldprestatie heeft geleverd, terwijl Pogacar op dat laatste stuk terugzakte van wereldtopper naar amateur….

Is Pogacar hiermee definitief verslagen? Dat niet. Pogacar moet wel een tweede hongerklop vermijden. Ook is Pogacar 5 kilo zwaarder dan Vingegaard. Pogacar kan daarmee een groter totaal vermogen mobiliseren wat een voordeel is in de tijdrit die nog komt.

Conclusies

De spectaculaire ineenstorting van Tadej Pogacar tijdens de laatste 4 km van de Col de Granon kan goed verklaard worden met onze theorie over de brandstofmix. Uit de data blijkt duidelijk dat de glycogeenvoorraad in zijn spieren beperkend was, waardoor zijn spieren de laatste km’s moesten overschakelen naar een groot percentage vetzuren (50%, tegen slechts 26% bij Vingegaard). Hierdoor daalde zijn vermogen van 6,3 Watt/kg naar 5,2 Watt/kg. Als we dit omrekenen naar de equivalente hardloopsnelheid zien we dat hij bij dit laatste stuk terugzakte van 21,9 km/h naar 17,9 km/h, ofwel van wereldtopper naar amateur…

Lees verder...